Er zijn stemmen die pas tot ons spreken
als alles is verstomd, als alles wat door
oren opgevangen wordt is opgelost in
golven, alles wat de huid kan drinken
opgedroogd, verzilt, tot zand is terug
gekeerd en schittert in de avondzon,
het zijn de stemmen die ontwaken als
de laatste trossen zijn gelost, als alles
wat ons nog bezwaart verlost, en dan,
dan horen we het klankbord van de ziel,
het aanslaan van de stemvork die ons
hart gelijkstemt en dan klinkt ons lied.
Willen
Wij willen aan de wereld draaien, meester van de schepping zijn,
wolken mennen, zaaien, oogsten, golven temmen, wij willen op
het water lopen, maken, rennen, horizonten drinken, oceanen
bouwen, wij willen ademen en maaien, graaien, laaien, zwelgen
tot de laatste snik, wij willen niet verzadigen maar gulzig scheppen,
wij willen zweven tussen sterren en niet beven, nee niet beven, leven
willen wij, reiken naar de overkant en bruggen bouwen over alle
tranen heen, kan ik verdergaan?
Wij willen aan de wereld draaien, dood versagen, hunkeren, niet
luisteren naar de stemmen van de nacht, wij willen hemel zijn,
tronen , zon en maan zijn, het heen en weer gaan van getijden,
stempels drukken in de verste hoeken, tot ver voorbij kometen,
binnendringen in atomen, volgen, leiden, zal ik verdergaan?
Wij willen aan de wereld draaien, de aarde willen wij aan onze voeten,
wij willen zijn de vleugelslag eroverheen, wij willen wind zijn waarmee
wij dan varen, over en door alle stormen heen en nooit versagen,
alle zeilen bij, wij willen moeder zijn en vader, zoon en dochter,
mensenkind, medestander, tegenstander, overwinnen en op alle vragen
antwoord vinden, zelfs voor de spiegel willen wij niet wijken,
nooit bezwijken, wil ik verdergaan, of vul jij nog aan, verder willen
of verstillen?
foto: zonsopgang, Dordogne, augustus 2012
Shaman Womb Walk
August 2012, Dordogne/Périgord France, cradle of Cro Magnon, River Côle
Asymptoot
En dit is wat ik zag
toen ik verdwaalde in het land van de herinnering,
toen ik de bomen niet herkende die de macht en
pracht van al hun stammen voor mijn ogen openden
tot statige pilaren van een onbekend paleis, toen ik
de weg verloren was, hoewel ik keurig alle plannen
had gevolgd, alle raad had opgenomen in het
spiegelveld van morgen, toen gisteren nog voor het
grijpen lag en alles wat dan nog gebeuren moest enkel
verlangen was naar openbaring,
dit is wat ik zag,
terwijl het leek alsof een jachthoorn in de verte
aanzette tot verdergaan, een melodie die harten
vreugdevol maakt, die zich in alle hoeken nestelt, ze
afrondt tot er niets dan buiging overblijft, en daarin
kon ik dan verdwalen zonder dat ik zorg hoefde te
dragen naar wat zich binnenin ontplooide,
dit is wat ik zag,
ik zag het in de bomen, in hun stammen, in hoe zij
zich onmerkbaar voortbewogen, of was het ik toch
die maar verderging,
weten wij veel, wij weten alles als het maar meetbaar is,
als het kan worden ingedeeld in maten, in gewichten,
maar niet in, nooit in plooibaarheid, zoals de tijd, die
zich langs deze stammen slingert als een mistgordijn,
aan indeling heeft zij een broertje dood, zij speelt, zij
laat zich niet verschalken, terwijl wij, wij weten beter,
altijd beter.
Ik zag twee poorten, en de ene leek de ingang voor de
andere, niet te onderscheiden, niet uit te maken of je
ergens toekwam of vertrok, en de jachthoorn klonk
steeds luider, steeds indringender, een zielentoon die
zo herkenbaar is hoewel de partituur ervan nooit aan
papier werd toevertrouwd, wat niet in mensenheugenis
geschreven staat ligt hier plots voor het rapen, regels
voor het grijpen, orgelpunten, paradijs, ik zag twee
poorten, hoe meer ik reikte naar de ene, hoe meer de
andere zich sloot en omgekeerd, drijven, ik bleef maar
drijven op en neer in golven licht en donker, luid en stil,
ze geurden als een lenteochtendgloren, en ik sloot mijn
ogen, en ik zag, ik zag nog, ik zag nog twee poorten en ik
reikte,
reikte tot ik neigend dan werd opgenomen in herinnering.
in dankbare herinnering aan mijn moedertaal lessen nav een tekst van Midas Dekkers “Hardlopers zijn doodlopers” en de daaropvolgende discussies met studenten > citaat: ‘Wil je weten waar ze uitkomen, kijk dan naar het renpaard. Dat is al aan zijn asymptoot.’ > of hoe Taalkunde, Wiskunde, Biologie etc. onderdeel zijn van 1 & hetzelfde lichaam 🙂
Vlieg
Je vliegt zowaar de letters aan, alsof je
tonen wil waarmee ik schrijven moet,
je hoekt van hier naar daar, en net
wanneer ik je vergeten ben voel ik
een tinteling, die zich onzichtbaar
voortbeweegt over de haartjes van
mijn huid, plots ben je daar, je draait
en keert, alsof je nog niet zeker bent
of ik je wel begrepen heb, of ik niet
ook één ben die enkel de verhalen
kent van hen die al je soortgenoten
liefst onmiddellijk tot zwijgen willen
brengen, laten verdwijnen zonder
wederkeer, en hop, daar zit je weer,
nu stil tussen de letters, een komma
punt waar ik dacht net een vraagteken
te plaatsen, ach, zal ik je maar vergeten,
zal ik me dan maar ook bekennen tot
het gild van de verdelgers, want ze zijn
met velen, een tegenleger dat de zon
verduistert, een golf van knikkers, van
verstikkers, wat vraag je me? Zuiveren,
een zuivering; de morgen van een nieuw
begin waarin een éénling in zich alle hoop
opstapelt om in veelvoud terug te keren,
zich in alle hoeken te bewegen waar
verloren letters wachten op verzameling.
ps: Lees ook het confronterende kortverhaal “Het Vliegenpapier” van Robert Musil (1880-1942) dat de inspiratie vormde voor mijn gedicht > http://wp.me/ppzNw-142