Waar zon schijnt groeit de dag,
de nacht is dan het spiegelbeeld
van ver vervlogen schitteringen
die tussen sterren dan getuigen
van wat in leven zichtbaar was,
waar zon schijnt groeit de dag,
de nacht wordt toegedekt, wie
wakker is aanschouwt een dieper
weten, dat alles wat zo helder
zichtbaar is dan oplicht in een
ander kleed, alsof je plots de
sleutel vindt van kasten die zich
gesloten hielden, dit is de toegang
tot de openbaring van de duisternis:
de zon laat groeien overdag en
laat de nacht het land besturen.
Spiegel
Liever dan dat ik vlucht voor wat er uit
de spiegel spreekt, kijk ik naar boven en
zie de wilde ganzen die in hun vlucht
gedragen worden door een wind waar
wij nog maar van kunnen dromen, en
hoger nog zie ik een ster, zo helder dat
zij zelfs in het zonlicht schittert, zo ligt
een lichtjaar voor het grijpen, je hoeft er
enkel naar te kijken en wat je ziet is
niet meer daar, maar hier, zoals een
zonnestraal die op je huid onzichtbare
verhalen schrijft, je voelt die warmte bij
het slapengaan en in je droom ontwaakt
dan het begrijpen. Liever dan dat ik
vlucht voor wat er uit de spiegel spreekt
kijk ik naar binnen en zie dan wat er
in mijn ziel ligt opgeslagen, het is een
oud verhaal, geschreven zonder woorden,
het wordt gedragen door die wind, door
een vervuld verlangen dat even daar
kwam wonen tot het mijn stemming vindt,
om te weerklinken en zo word ik dan
eindelijk geboren, ben niet meer hier,
maar daar, kan nu beginnen aan
mijn vlucht tussen de wilde ganzen, ik
vlieg en hoef niet meer te vluchten en
toch voel ik nog vaste grond, ik wandel
en ik word een regenboog, die spant
van hier tot daar, wakker nu kan
ik dan schitteren, een lichtjaar ver,
voorbij het kijken nu kan ik dan spreken,
ik zie je blik en word de spiegel waar ik
net voor vluchten wou.
Verliefd
Voorover buig ik me tot ik je ogen
zie, steeds dichter raak ik jou tot
in de spiegel van je ziel, ik wankel
even en word lichter steeds maar
verlichter tot ik zweef, een dansend
vlammetje dat in de kamer van je
hart een zonnetje laat schijnen,
o, nu zie ik je, ik zie je graag, zo
graag dat vonken spatten overal,
een vuurwerk tussen twee verliefde
koninginnevlinders die fladderen
op zonnestralen. Je lacht naar mij
en wordt een regenboog die met zijn
armen naar mijn lippen reikt om er
dan neer te strijken, op vleugels van
een warm verlangen, o, ik hou van
je , ik hou zoveel van je , mijn bloed
valt niet te stelpen zo vol ben ik van
jou, en nu loop ik over, over, en zelfs
dan nog vang je al die overvloed in
de spiegel van je ziel waarin je ogen
schitteren als parels, en zo word je
een schat, ja, jij schat, mijn schat, ik
vond de sleutel diep verborgen, diep
weggeborgen in de kamer van mijn
hart, waarin je nu het zonnetje laat
schijnen, hier aan de oever, aan de
rand van deze spiegelende waterkant.
Vuurtoren
Ben ik het Noorden kwijt dan kijk ik naar
het Zuiden, en als ik in het Westen woon
weet ik het Licht aanwezig in het Oosten.
Zo ben ik altijd thuis. Zoals een windroos
waai ik door dit leven , adem regenbogen
word gevangen in een spel van woorden
tot jij me in je ogen vangt, mij leest, mij
laat geboren worden, hoe kan ik dan niet
van je houden? Als alle licht verdwenen
is ben ik er nog, want met je handen laat
je me ontbranden, en met je lippen wakker
je me aan, je adem voedt verlicht verlangen,
in al mijn spiegels laat ik je bestaan, tot ik
mezelf weerspiegeld zie, een zonnestraal
gevangen in dit vurig weten en ik wijs je
aan, zo ben ik niet, zo ben ik altijd thuis.