Ravijn

RockWomb

De vlakte waarin mijn ogen ruimte vonden
grenzeloos, ligt plots achter mij en O,
voortdurend zijn het nu mijn schouders
die zich openrijten langs de meedogenloze
wanden van dit donkere ravijn waardoor ik
strompel, als geworpen, terwijl de hemel,
hoog, slechts tot een dunne streep geworden is,
zelfs helemaal verdwijnt. Mijn handen vinden
enkel stenen, klamme duisternis en kilte, het is
de zwarte engel die mij hier tot gids is, en opent
zich de kloof dan is het om slechts even later
donkerder mij in te klemmen. En ik besef:
hier werd ik toe geboren, om terug te keren
tot dit pad dat ik vergeten waande, waarvan ik
het bestaan ontkende, maar dat toch evenwijdig
langs mijn leven liep. Ik struikel, en proef
de hitte van mijn bloed dat me bedwelmen wil.
Is dit het einde van de reis, de prijs die ik
betalen moet? Waar is de veerman en het pont,
waar de rivier en waar de overkant?
Ik richt me op, mijn laatste woorden als een sleutel
leg ik als pasmunt in je handen en ik geef me over.

Kerven

Het lijkt wel of ik in
dit bos verdwaald ben
en geen uitweg vind,
zelfs niet meer kiezen
kan tot ik uiteindelijk
besef hoe hier geen
boom een andere tot
spiegel heeft, dus hoef
ik ook geen schors te
kerven om wegwijzers
te plaatsen en deze pijn
te dempen, slechts als
ik deze angst durf
toevertrouwen aan de
bescherming van hun
oud verhaal  herken ik
plots het pad dat ooit
mijn keuze was
en onbelemmerd
en ontvankelijk
voor mij werd uitgelegd

Laatste woorden


Liefste, want zo noem ik je, vind je
dat nu vreemd? Je naam was niet meer
op mijn lippen te bespeuren, misschien
net nog op het puntje van m’n neus,
dat vertelde ik je laatst, toen ik je
ergens tegenkwam in een verloren
ogenblik. En, liefste, vind je dat nu
vreemd? Kijk mee en zie hoe langs
de takken druppels kruipen, een
boom waarvan we samen ooit de
wortels droog hebben geschud, om
ze daarna in vaste grond met water
te besprenkelen. Nu reikt hij naar
de sterren. O ja, liefste, het is een
woord om nooit meer te vergeten,
het staat geschreven in de handpalm
van het leven, en die schenk ik je.
En, liefste, vind je dat nu vreemd?
Liefste, laat dit het eerste en het
laatste woord zijn tussen ons, laat
het een wind zijn, een waaien, een
keten die als een parelsnoer een
thuiskomst vindt. Liefste, laat dit
een zeventeken zijn dat ons verbindt,
zoals de maan soms voor de zon
schuift zodat we overdag de sterren
zien, verblind. Liefste, weet je nog
hoe we rond het vuur in vreugde dansten
tussen vonken, en hoe ze dan als sterren
vielen op het gras? Liefste, want zo
noem ik je, vind je dat nu vreemd?
Want liefste, nu je naam is uitgestorven
op mijn lippen, nu spreek ik hem uit,
nu wil ik dat je niet vergeet en weet,
nu wil ik dat je uit mijn laatste adem
nog de liefste voelt, want liefste, ja,
dat ben je wel, ik wil dat je hem spreekt,
o nu liefste.

Familieopstellingen

Alle familie op bezoek vandaag, wat was het
weer een heel gedoe, want oom  was daar,
en die bracht tantes mee , en opa had die
oma netjes neergepoot op de familietroon
alwaar zij  als een Keizerinnenstuk de boel
beheerde. Verliefde vader vond niet beter
dan alle zijn vrouwen uit te nodigen, en
die hadden dan ook nog al hun mannen
mee kortom iedereen, een bont gezelschap
verzameld van de clan. Ja, altijd een heel
gedoe, een heel gedoe, word  dan zo moe,
en moeder steeds, en alle kleine, alle grote
kinderen daar ook nog bij om van hun
oud of nieuw lief nog te zwijgen. En allen
lopen rond  van hot naar her, helpende
handen hier, verveling daar, een opgewekt
verhaal van ’t jongste kleinkind dat allen
in een lach laat schieten, een opmerking
van oma die plots een stilte vallen laat,
en oude wonden openrijt, zo gaat het wel
altijd, in iedere familie wel wat lief dat
zalft, en leed dat vreet, maar wat ik niet
vergeet is hoe vader soms nog moeder wordt
en omgekeerd, alsof ze zeggen willen hoe
banden knellen kunnen of bevrijden, ’t is
maar hoe je het bekijkt, ik  kan het weten
want ik was erbij.

(afbeelding: “Laatste avondmaal”, Johannes Wickert, olie op doek, 4mx2m)

Vruchtafdrijving

Er laait een wind die over kaarsen waait,
een wind die over, in mij vloeit zoals het
water dat steeds komt en gaat, waarin
ik je herken. Tussen tralies op de oever loopt
het koude licht over een bed van spiegelingen,
zoals dit kijken naar verdrinken, naar jou,
naar mij, naar samen zinken en zo loop ik
over, in jou, met jou, tot het ademhalen dan
de ruimte vindt om te ontbinden, los te laten
en zielen zich verbinden. Er waait een wind
die over kaarsen waait zoals herinneringen,
zoals je marmeren huid het zonlicht laat
weerkaatsen, witte gepolijste witte woorden
die komen en die gaan in een herhalend
zingen, een steeds weer tikken zoals druppels
op een geopend vensterraam. Er waait een
wind die zacht de vlammen streelt, alsof je
met je armen hen wil koesteren die reeds
wonen aan de overkant. Kom leg je hand,
rust, laat je verlangen haven vinden, laat
het, laat het en laat mij, en kom, kom, o,
laat je door deze golven strelen, overspoelen,
je zandstralen tot fijngemalen je helemaal
doorzichtig wordt, zing, zing tot je zang
een zweven wordt, een ijl en stil verblijven.
Er waait een wind, mijn kind, er waait een
wind, mijn kind, er waait een wind , luister
want hij fluistert nu je naam, hij spreekt
je aan, hoor je mij, kom, kom, kom nu en
loop over, over naar de overkant, over tot
de laatste druppel zich overgeeft aan dit
sprakeloos verbazen, een noordenwind
mijn kind, die zingt, die cirkels tekent
aan de hemel van je wonderlijk vervuld
voortdurend vragen naar de bron waaruit
je bent ontsprongen. Mijn kind, mijn kind,
zal je mij dragen, dragen naar de overkant,
mag ik dan vragen naar je hand, zoals
de wind die over kaarsen waait, zo lang
zo lang, tot ik je vind, je vind mijn kind,
O, hou van me, hou van me, hou me in
je hand daar aan de overkant, en laat
me wonen in je ziel, je ziel daar aan de
overkant. Er waait een wind daar aan
de overkant, hij waait mijn haren , hij
danst mijn hart in snaren, al die jaren
aan de overkant  mijn kind. O zal ik je
in steen bewaren, een steen zo warm zo
zwaar hier in mijn armen, zal ik je
verwarmen? Er waait een wind die over
waait, mijn handen worden koud, mijn
kind, je hebt mij zo bemind en je bemint,
bemint mij nog mijn kind, zoals een wind
die over waait, die over deze kaarsen waait.
Tussen tralies op de oever loopt het over,
over van de muizenissen in mijn hoofd,
tussen tralies op de oevers loopt het licht
over een bed van spiegelingen, laat ons
zingen kind, zingen, als de wind van
onvervuld verlangen kind, zolang ik
je niet vind zal ik met jou zingen kind,
met jou zingen tot de nacht zijn mantel
keert, mijn mantel overgeeft aan licht
verlangen, zoals de wind die over deze
kaarsen waait, deze drie kaarsen die
golvend licht verspreiden in de kamers
van mijn huis dat ook het jouwe is en
waarin de ramen door hun kieren de
regen laten tikken, tikken tot het lijkt
alsof de druppels mij verstikken, prikken
als de naald waarmee ik je lichaam
in duisternis verzinken liet. O, de wind,
er waait een wind, een wind die over
oevers waait, zoals de kaarsen die nu
voor me staan en waarover ik heel
zacht mijn handen strelen laat, als
wind waait over marmer, zoals golven
over zand, herinneringen die zich
te rusten leggen in mijn waterbed. Ik
wil met jou de liefde zingen, liefde
die niet overgaat, nooit slaapt, een
oeverloos verlangend vloeien zijn. En
nu, nu kijk ik, ik kijk naar jou, ik kijk
je ogen aan, en ze bewogen , ik raak ze
aan en wordt bewogen, ze knipperden
als sterren die strepen slepen in deze
zinderende zomernacht, zoals een
wind waar handen over lopen, en
overlopend bevind ik me plots aan de
overkant, als kaarsen, opgebrand,
en zie mijn mantel, daar, daar,
uitgespreid, bedekkend, verlaten
in het gras, het gras dat wuift van
ver, ver over de muur daar aan die
overkant, en hier, hier vind ik, verbind
ik, vind ik, vind je hand, en kom, kom
in open Liefde, naakt, onthuld, vervuld,
dichter, dicht, dicht bij jou, in jou, met
jou, dicht, dicht van jou, over jou en word,
ik word, ik ben, ben, en voel je onschuld,
nu, en nu mijn kind, vergeef je mij, hier,
tussen drie kaarsen, vergeef je mij, ik was
verblind.

(afbeelding: Lennart Nilsson)