Vruchtwater van A tot Z (e-book)

Rombout Vercnocke / Vruchtwater van A tot Z– Verzameld (schrijf) Werk ( 590 blz.). Je kan de e-book versie hier al inlezen

  • Info over bestellingen gedrukt boek (prijs, verzendingsmogelijkheden, etc.): vruchtwater@womb.be (zonder aankoopverplichting).
  • Het boekformaat is te vergelijken met de “Saturnus Lima“-agenda’s van Brepols, omdat al mijn schrijfwerk hierin gebeurt, en daardoor de teksten ook die lange smalle vorm hebben. De vorm van het manuscript stuurt de lay-out van het boek.
  • Afmetingen: 27x13x3cm, gewicht: 972 gram.
Boutman meyt ‘Vruchtwater’

Reis van de vermoeide Harten

De reis begint, dan is het goed om aan de tafel
voedsel in te slaan zodat de geest zich leeg kan
maken, ruimte biedt voor indrukken die
onderweg het oog opvallen als het ver voorbij
de horizon weet dat in de wolken reeds
ontwaken sluimert voor vermoeide Harten.

Dwalend zwerft de nachtegaal doorheen
inktzwarte Duisternis en toch is hij nog te
onderscheiden, klapwiekend verplaatst hij
de armen die hem dragen, voor het oplettend
Oor vertelt hij over het zachte diepe Weten,
de geborgenheid die men ontmoet als Hout
ontvlamt nadat het spaarzaam werd verzameld
om ontvankelijke Warmte te verspreiden,
om te delen wat in Winters werd gestapeld
om reeds Zomers te ontvangen, terwijl
de Lente nog op zich laat wachten.

Zo begint de reis, een vaag vermoeden
wat het reisdoel wezen kan is lang reeds
opgeborgen in de kamers van het huis
dat men tussen kale bomen losgelaten heeft
nog voor de reiswind hen onstuitbaar heen
en weer liet zwiepen: zoals een woord kan
komen aangewaaid nog voor het wordt
gesproken, nog voor het oren vindt om in
te wonen, nog voor de taal bestaat waarin
betekenis kan huizen, net zoals ik hier
het lichaam vond dat wenkte, terwijl ik
nog duizenden lichtjaren verwijderd was
van openbloeien, zo klopt de reiswind aan,
een vuurtoren die pal de hoogste golf weerstaat
en zuiver Licht geeft, een straal die als
een navelstreng de sterren likt.

Ja, zo begint de reis,
de reis van de vermoeide Harten,
zij weten dat waar Licht en Water elkaar raken
rust te vinden is, een Poort naar diepe en
verwelkomende Warmte die uitnodigend is,
de ogen opent voor wat nog in onzichtbaarheid
verborgen lag, maar toch Aanwezig is, zoals
het maanlicht slechts wordt opgewekt als zij
haar donkere zijde aan de wentelende Zon ter
koestering aanbiedt, groeiend, zoals verlangen
eenmaal losgelaten plots vervulling vindt,

zo komt de reiswind en zo begint de reis,
zo komen zonder aarzeling de eerste stappen.

(Koffiehuisje Gailly”, Kortenberg, 20 februari 2009, 19:24, voor het vertrek naar Santiago De Compostella)

(Header afbeelding: Boutbus bij Farol de Nazaré, Fort of São Miguel Arcanjo (‘Aartsengel Michael’), Portugal, juli 2013)

25 februari 2009, 18:33, Spanje, Boutbus op de A-231, ‘Autovia Camino de Santiago’

Vienna

To live
between tomorrow
and today
a yesterday
upon our shoulders
as an ocean wave
we carry
always carry
future and
forget about
the wings that
brought us here
we live
we love
we dance under
a setting sun,
then walk
away,
leaving
the miracle
that only can be
seen with our eyes
closed,
while
Vienna
always will be
there

(Raversyde Beach, Belgium,
after a conversation with this Austrian couple)

Billy Joel: “Vienna” (1977)

On Hope, Love & Light

I cannot be but grateful for the Love
so poured abundantly into my Soul,
the way you keep on pouring
is as boundless as the Sea,
even when darkness is surrounding me,
still you keep pouring,
even when I’m at a loss for words
your Silence is a beacon,
I can rest assured,
O yes,
I cannot be but grateful
for the Love so poured abundantly
into my Soul,
when storms are roaring,
when on my way all doors are closing,
when nowhere is a refuge to be found,
my little lamp consumed,
and to the rim my cup is filled,
still you keep pouring,
O yes,
I cannot be but grateful for the Love
You poor abundantly into my Soul.

Categorie

Vaderbeelden


Het lied “Gelaat” van Bert Evens (Shantum) inspireerde mij om vaders gelaat (dichter-schilder Ferdinand Vercnocke 1906-1989) van bij zijn geboorte tot zijn overlijden in beeld te brengen, ‘van aangezicht tot aangezicht’. Dit lied begint met het vers: “Vertel me een verhaal met jouw gelaat”.
De soundtrack van de video eindigt met het (toepasselijke) lied “Inspiratie”. Dat is een gedicht van Felix Timmermans (“De Geest waait waar hij wil… Hij is in ons! In ons! Zo is het goed!”) uit “Adagio”, geschreven tijdens zijn laatste levensjaren (1945/1947) toen hij al erg verzwakt was, maar zijn woord bleef krachtig en hoopvol.
Bert heeft dit gedicht lichtjes bewerkt, aangepast aan muziek en zang: “De adem des levens waait waar hij wil, en staat nooit stil… zo is het goed”. Een “Pinkstergedicht”.
De video duur 7 minuten. Het maken en editen duurde ‘iets’ langer.
Voor wie achtergrond en duiding wil bij deze beelden: zie “Familiegeschiedenis” ( = de biografie van mijn ouders)

INSPIRATIE (naar Felix Timmermans)

De adem des levens
waait waar hij wil
en staat nooit stil,
nu eens bij u, dan bij een ander,
waarom bezien wij toch zo elkander?
Zie, wat bij u is, is bij mij,
’t komt uit hetzelfde klaar getij,
gelijk de waatren van de beken
zich voeden aan dezelfde stroom,
of uit dezelfde bronne breken.
wij zijn de takken van één boom,
van ’t zelfde huis de gangen,
de aders van het eendre bloed.
Zo is het goed, ja zo is het goed.
En of de geest met vlam en zangen
bij u nu, dan bij mij verwijlt,
of weer verterend naar een ander ijlt,
de adem des levens is in ons,
de adem des levens inspireert ons.
Ja zo is het goed, en laat ons stil zijn
en beminnen.
++++++++++++++
PS
In een interview over Hugo Verriest, afgenomen door Aragorn Fuhrmann (ADVN – archief voor nationale bewegingen) met Romain Vanlandschoot, de biograaf van o.a. Rodenbach, Verriest en Verschaeve, antwoordt hij aan het slot op de vraag welke insteek hij gebruikt voor zijn biografieën:

“Ik heb me altijd gespiegeld aan één van de laatste uitspraken van Verschaeve: ‘Ik wil dat er over mij gesproken wordt in waarheid en rechtvaardigheid’. En dat is in feite de enige zin die me altijd bijblijft wanneer ik aan een biografie begin. Het moet de waarheid zijn en het moet gerechtvaardigd zijn. En het persoonlijk subjectieve komt daar volgens mij eigenlijk niet bij kijken. Je verraadt al schrijvende toch wie je bent, en de snuggere lezer snapt dat wel, wat er tussen de lijnen zit. Ik moet die lijnen niet aanvullen. De biografie spreekt voor zich en alleen voor zich.”

Dit interview (24 min. 24 sec.) kan je hier bekijken en beluisteren.

Bridal Night ~ Bruidsnacht

This is a beautiful ballad, performed live in 2014 by the famous Flemish folk group Laïs. They sing in Dutch and composed the song using a poem by my father Ferdinand Vercnocke (1906-1989), painter and poet of the sea. With Dutch lyrics and English subtitles included! I translated the Dutch lyrics in a way they fit to the music, so you can sing along if you like.  It’s not so easy to make a translation that both matches the original lyrics & music, but I tried. Enjoy!

Bruidsnacht                                             Bridal Night

Zij is naar ’t duin gegaan                  And to the dune she’s gone
Haar bruidskleed had zij aan          Her bridal dress put on
Baren gaan heen en weer               Waves they go to and fro
Sterren staan klaar                             Stars ready glow

Eenzaam in doods gebied               Lonesome in deaden deep
Ontwaakt hij en hoort haar lied    Her tune wakes him from sleep
Baren gaan heen en weer               Waves they go to and fro
Donker is ’t tij                                         Darken the tide

Hij kwam uit zee naar ’t strand      From sea he came to land
Hij nam haar bij de hand                   He took her by the hand
Baren gaan heen en weer               Waves they go to and fro
Sterren staan klaar                             Stars ready glow

Donker duin                                            Darken dune
Donker duin                                            Darken dune
Sterren staan helder klaar              Bright stars all ready glow
Zij rusten eeuwig                                 They rest eternally
Bij elkaar                                                  Bound they flow

Toen in dat geurend kruid               And there in fragrant green
Werd zijn gekroonde bruid             Became  his Bridal Queen
Baren gaan heen en weer               Waves they go to and fro
Donker is ’t tij                                         Darken the tide

Hij nam haar met zich mee             He made her company
Terug naar de brandende zee       Back to the flaming sea
Baren gaan heen en weer               Waves they go to and fro
Sterren staan klaar                             Stars ready glow

Donker duin                                            Darken dune
Donker duin                                            Darken dune
Sterren staan helder klaar              Bright stars all ready glow
Zij rusten eeuwig                                 They rest eternally
Mm mm… Bij elkaar                            Mm mm.. bound they flow

Donker duin                                            Darken dune
Donker duin                                            Darken dune
Sterren staan helder klaar              Bright stars all ready glow
Zij rusten eeuwig                                 They rest eternally
Mm mm… Bij elkaar                            Mm mm.. bound they flow

Compostion: Laïs
Dutch lyrics: by my father Ferdinand Vercnocke (1906-1989) 

Original poem (drawings by my father):

img_00022f

picture below: my Father in his “sanctuary” 😉

Ferdinand

1 april

(een kortverhaal van Geert van Beek -1920-2001)

Vee was er genoeg in de omgeving: koeien, paarden, varkens, kippen, geiten aan een paal, en dan nog troepen eenden in een vijver. Dieren genoeg, jawel, maar in huis hadden ze geen enkel dier. In mijn huis geen beesten asjeblief, zeiden de volwassen man en vrouw.
Krijgen wij een hond? vroeg het grote kleine meisje, blond, en mager als de berkestam in de tuin. Ja, krijgen wij een hond? vroeg het kleine meisje, nog niets dan echo, zwarte ogen en een rijstbuik.
Een hond, pootje geven, een natte tong, een lekker warm vel.
Als een hond je likt kun je wormen krijgen.
Ik zie me al met zo ’n beest aan een riem als het zijn behoefte doet. Wie past er op de hond wanneer we op vakantie gaan?
Een poes dan maar.
Krijgen we een poes? Ja krijgen we een poes?
Een kat krabt je tot bloedens toe, zeiden ze, een kat is een gluiperd.
Weet je wel dat een kattebak vréselijk stinkt?
Maar een vogeltje dan, krijgen we een vogeltje?
Zou jij het leuk vinden als je opgesloten werd in een kooi? zeiden zij die alles wisten.
Ze kregen dus geen dieren in huis. Tot op een dag de man een hark ging kopen: vlak voor plastic zakken met kunstmest stond een emmer water en daar zwommen goudvissen in. Het water was vuil, maar ze konden de oranjevisjes duidelijk zien, sommige heel stil alsof ze op iemand wachtten die hem mee zou nemen naar een helder aquarium, andere ongeduldig en verontwaardigd dat ze hier opgesloten zaten binnen zo ’n kleine horizon.
Krijgen wij een goudvisje? vroegen ze met de neus op het water dat heerlijk rook en spiegelde.
Die gaat niet zo gauw kapot, zei de man achter de toonbank en draaide een papier om de ijzeren tanden van de hark, daar hebt u jaren lang plezier van. Hij schreef een bonnetje en zei zonder naar hen te kijken: Mooie visjes hé? Kinderen zijn dol op goudvisjes.
Hij scheurde het papiertje van het blok, trommelde met zijn hand op tafel tot de vader zich oprichtte van de emmer. Eisen ze veel onderhoud?
Helemaal niets, zei de eigenaar, beetje water, beetje voer, dat is alles. Voor ieder één?
Hij dompelde een schepnetje onder water.
Dat is een hele mooie, rood met zwarte ogen.
Het visje spartelde een moment in het net voor het werd vrijgelaten in een rond aquarium. Een aquarium hebt u natuurlijk ook nodig, hier, deze ronde is het. En daar zie ik nog een mooie zwemmen. Het net rukte een vis met witte vlekken uit het water omhoog en verhuisde het naar de glazen kom.
Een héél aparte, zei de verkoper, die kom je niet vaak tegen, goud met zilver!
De vader vond de bleke kleur wat ziekelijk, maar hij zei niets: van zilver kon je geen ziek maken.
Nu hadden ze dan dieren in huis die niet schadelijk waren voor de gezondheid, geen lawaai maakten en de vloer niet bevuilden. En waarlijk, ze vergden maar weinig onderhoud: twee keer per week een snufje voer tussen duim en wijsvinger, nu en dan vers water, dat was alles. In ruil daarvoor twee levende beestjes. Je kon er niet mee hollen, je kon er niet mee sollen, ze blaften niet en ze sponnen niet en je moest er in ’s hemelsnaam met je vingers van afblijven, maar toch, twee levende vriendjes tegen wie je kon praten, dag zwartoogje kun jij mij verstaan, dag hapsnoetje. De vissen hingen stil in het water, praatten zwijgend met hun kieuwen zoals oude mensen doen met hun kaken, mond dicht maar de kaken gaan op en neer. De vissen zwommen rond in het ronde aquarium, aan de voorkant waren ze klein, aan de achterkant groeiden ze plotseling tot gevaarlijke haaien. Als het heel stil was in de kamer hoorde je ze duidelijk happen naar lucht, belletjes blazen. Zo waren ze maanden lang in het huis, en ze werden vergeten omdat het zo gewoon was geworden: Hebben de visjes al voer gehad deze week? Wanneer hebben ze het laatst schoon water gehad? Bovendien, de kinderen mochten weer zonder jas naar buiten omdat het voorjaar werd.

Op een namiddag zei de vrouw tegen de man: Ik geloof dat hapsnoet dood gaat.
Wie op sterven ligt krijgt weer belangstelling. Het was duidelijk, de bleke goud- met-zilvervis zou het niet lang meer maken. Hij zwom niet meer, maar dreef. Hij zakte schuin in het water weg en had geen kracht meer om recht te komen. Het lijf was kromgebogen en het leek of de ruggegraat stijf stond, of hij zou breken als je hem in de rechte stand terug zou buigen. De ziekelijke was ernstig ziek, alleen de kieuwen zogen nog naar zuurstof. Wie weet wat een pijn het visje leed in deze doodsstrijd.
Het beste was de agonie te versnellen door het beestje op het droge te halen.
De man schepte met een lepel de stervende kindervriend uit het water en legde hem op een krant. Maar dat was helemaal niet om aan te zien, wachten tot de vis was uitgedroogd. De man vouwde het papier om de vis heen. Onder zijn duim voelde hij het harde lijf van het bijzonder mooie exemplaar. Toen hij dóórdrukte was er een zacht gekraak, eerder voel- dan hoorbaar. Het gezwollen lichaam was verpletterd. De man had niet de moed het papier open te vouwen en te kijken naar de stoffelijke resten. Hij stopte de prop in de vuilnisbak en had er behoefte aan zijn handen te wassen. Hij zag dat zijn handen schoon waren, maar voelde duidelijk dat hij vuile handen had. In de winkel zocht hij een visje dat op de dode leek. Dat was een moeilijk karwei, zoek maar eens een identieke plaatsvervanger voor een dode, maar tenslotte stelde hij zich tevreden met een exemplaar dat ook zilveren vlekken had, zij het op andere plaatsen, en ook de staart was bleek. Springlevend gleed de opvolger in het aquarium, de kinderen hadden niets gemerkt.

Hé, zei de oudste de volgende dag, hapsnoet is veranderd, hij heeft een witte staart.
Ja, zei de jongste, hij heeft een witte staart.
In het voorjaar, doceerde de vader, dan veranderen een heleboel dieren van kleur, vogels, eenden, schapen, en kijk maar naar dit visje, een nieuwe huid in één nacht!
Ze accepteerden het mysterie, de natuur kon nu eenmaal toveren.

Op 1 april probeerde het oudste meisje de volwassenen erin te laten lopen. Mam, je hebt een gat in je kous. Nee toch! – 1 april.-
Pap, er zit een vlek op je jas. – Ontzettend! – 1 april!
Wat een plezier op zo ’n dag. Doe eens open, meisje, er is gebeld. Ze stond van tafel op, kwam verontwaardigd weer binnen. – Ha, lekker 1 april.
Na het eten ging de man de tuin in, het gras werd hard-groen, krokussen wisten zeker dat het tijd was om te zonnebaden. Het meisje kwam aanhollen over het gazon.

Mijn visje is dood, riep ze, mijn visje is dood!
1 april, zei de man die gebogen stond over het nieuwe leven van de lente. Hij hoorde het kind snikken, hij wist ineens weer alles van dood, kraken, begraven, kadaver. Met het kind aan de hand, een natte vuist in zijn hand, ging de vader zich overtuigen. Inderdaad, voor de tweede maal had de dood toegeslagen: in precies dezelfde houding, een stijf krom zwaard, hing zwartoog op het water. De levenden treurden om de dood van hun geliefden, er was niets aan te doen.
Je mag wel naar mijn vis kijken, zei de jongste, die is gelukkig nog niet dood. Nog niet dood, zei ze. Vier jaar oud had ze alles van dood en leven al begrepen. Soms liet ze van schrik haar water in haar broek lopen, maar met dood en leven was ze al vertrouwd, zonneklaar was het. Doden worden begraven, de begrafenis maakte weer enthousiast, sloeg het instinct voor organiseren los, de zin voor ceremonie en ritueel. De begrafenis deed de dode weer vergeten. Nee, niet zomaar in een gaatje stoppen, dat deden ze bij mensen toch ook niet? Mensen kregen een kist, de vis kreeg een kist. Op zolder lagen doodkisten genoeg. Uit de voorraad koos de man een juweliersdoosje met gouden letters, hofleverancier, keurig uitgevoerd, daar had een zilveren lepeltje in gezeten op gele watten. Volop tevreden legde het kind de afgestorvene op de watten, een koele snipper goud op gele ondergrond, prachtig om te zien was het, zonder enige twijfel. Het deksel ging erop met het gouden grafschrift.
Er moeten gaatjes in het deksel, zei het kind, anders stikt het. Maar hij is toch al dood, zei de man.
O ja, hij is al dood.
Dus ging het ongeschonden deksel erop met de gouden letters.
Allemaal in de stoet, zei de zwaargetroffene, achter mekaar!
Wat doe je al niet als een kind verdriet heeft. Ze liepen achter het meisje aan, aan een touw trok ze een karretje voort over de paden van het kerkhof. Het tweede slachtoffer van de geheimzinnige ziekte werd met meer statie begraven dan het eerste. Ik heb de eerste tekort gedaan, dacht de man, kinderen weten wel beter. Het meisje wees een plekje aan onder de prunus.
Hier is het, hier moet je een graf maken.
Met een handschopje stak de doodgraver een mooi graf uit, trad toen terug. Het meisje plaatste ernstig de lijkkist in het gat.
Nu gaat de vis onder de grond, goed kijken.
Nu gaat de vis onder de grond, zei de jongste en ze hield met een hand aan haar buik een dreigende overstroming tegen.
De vis ging onder de grond. Het werd een zeer kleine grafheuvel. De ontroostbare duwde er een witte kiezelsteen in. Anders weten we niet waar hij is gebleven.
Jullie moeten zingen, zei ze toen de ceremonie voltooid was. Grote mensen zingen als er iemand begraven wordt.
Geestdriftig zette de jongste haar lied al in, altijd is kortjakje ziek.
Nee, een droevig lied, het moet een droevig liedje zijn.
De man en de vrouw keken elkaar aan. Nobody knows, zei hij.
O when the saints, neuriede zij. Ze haalden tegelijk hun schouders op, stonden met lege monden, droevige liedjes voor kinderen kenden ze niet.
Zing dan! eiste het kind. Het stond vast dat een eventuele lacune in de begrafenisrite onvergetelijk kwalijk genomen zou worden.
Luister eens, zei de man, grote mensen zingen bij een begrafenis wel eens vrólijke liederen – hij dacht aan in paradisum dat zo feestelijk kon galmen wanneer een lijk de kerk werd uitgedragen vrólijke liederen ja, omdat iemand die dood is naar God gaat.
Een vis gáát niet naar God, zei het kind stuurs, dieren gáán niet naar God. Nee, dacht de man, als jij over een tijdje dit doosje openmaakt, dan ligt er een dunne visgraat in, misschien nog wat vieze vochtigheid, vette wormen en je knijpt je neus dicht van de stank. Maar hij zei: Dieren gaan niet naar God nee, ze gaan niet naar de hemel waar de mensen ook naar toe gaan. Maar ik weet zeker dat God veel van dieren houdt, anders had hij ze nooit gemaakt. Ik dénk, zei de man en hij keek naar zijn vrouw die benieuwd het grote bedrog afwachtte, ik denk dat hij voor alle dieren een hemel heeft gemaakt. Honden gaan naar de hondenhemel, poezen naar de poezenhemel, en jouw zwartoog gaat naar de vissenhemel. Nou, dan kunnen we toch best een vrolijk liedje zingen! Jij mag het zeggen.
Zes uur in de namiddag, de prunus stond op springen zagen ze, tulpen wrongen zich de grond uit, het lentewindje kreeg de koelte van een avond in april. Het meisje dacht na. Een vrolijk kinderliedje, dat was toch niet zo moeilijk, lang zo moeilijk niet als herzwunden, pavane pour une infante défunte, requiem.
We zullen zingen, zei ze ernstig met een vinger tussen twee blauwe ogen, we zullen zingen het vrolijke lied “lang zal hij leven”.
Boven het graf van de dode zongen ze ernstig lang zal hij leven, het vrolijke lied. Maar het klonk helemaal niet vrolijk. Het kind zong het tegen haar gestorven vriendje in de vissenhemel. De ouders zongen het voor het eerste kind, voor het tweede kind, voor alle doden, en voor zichzelf niet te vergeten. Ze keken elkaarniet aan, zoals dat gaat bij een begrafenis waar je intieme gevoelens van anderen respecteert door te doen of je geen tranen ziet.,,
In de gloria…Hiep-piep-piep… juichte de vierjarige met de handen omhoog. Niemand vulde ”hoera” aan.
Na de begrafenis de gebruikelijke traktatie, het binnenkamers praten om de dode heen.
Ik dacht echt dat het een aprilmop was, zei de vader.
Hoe ziet de vissenhemel eruit? vroeg de nabestaande.
De man keek naar de kom waar de eenzame dubbelganger grote ogen opzette. Het was troebel, er lag een hele cirkel luchtbelletjes langs de rand.
De vissenhemel, zei hij bedachtzaam en elk woord schiep de hemel die niet bestond, de vissenhemel is een reusachtige vijver met heel helder water, je kunt zomaar op
de bodem kijken, altijd schijnt de zon erin om het water lekker op temperatuur te houden, daarom kan de vijver ook niet dichtvriezen. Soms valt er een regenbuitje waar God het voer in heeft gestopt en dat regenbuitje vergeet hij nooit. Er groeien prachtige planten, daar kunnen de vissen verstoppertje spelen en als ze boven komen om adem te scheppen zien ze rode en witte waterlelies op de water- spiegel liggen. Niets komen ze tekort, nee, het ontbreekt hun aan niets.
En hij floot uit de psalm het wijsje “nooit zal er mij iets ontbreken”. De blauwe ogen keken door hem heen op zoek naar de waarheid.
En de poezenhemel, zei het kind, hoe ziet die eruit?
Dat werd een verhaaltje zonder staart. De poezenhemel is een veld en daar stroomt een sloot doorheen van melk. Er groeien worstjes aan de bomen in plaats van appels en het zit er vol muizegaatjes; een poes hoeft maar voor zo ’n gaatje te gaan zitten en er komt een muis uit.
Hoera! riep de jongste, nog steeds onvoldaan om het onvoltooide lied. Maar de oudste en wijste trok denkrimpels tussen haar wenkbrauwen, ze wees de vader met een vinger aan: En hoe ziet de muizenhemel er dan uit?
Ja, ja vadertje, je praat, je praat jezelf er lekker in, je theologie klopt niet al te best, het traktaat schiet tekort, dacht hij. Hulpbehoevend keek hij naar de vrouw. De muizenhemel, zei zij, dat is een enorme kelder vol kaas en spek en daar mogen de muizen zich dik aan knabbelen.
Dan zijn daar dus geen poezen, zei het kind, want poezen eten muizen op. Nee, zei de vrouw, daar zijn dus geen poezen.
Maar hoe kan dat nou, want pap zegt dat er in de poezenhemel wel muizen
zitten. Om opgegeten te worden nog wel. Hoe kan dat nou?
Ineens begon het kind te huilen. Haar mond viel open toen ze snikte: er is helemaal niets van waar, er is helemaal geen vissenhemel natuurlijk, 1 april.
Om te lachen en te huilen tegelijk. Ze liep naar het graf achter in de tuin. Ze draaide de volwassen leugenaars een tengere rug toe, ze stond op één been, schuurde met de voet van het andere been over de versgedolven aarde.

Hoe ziet de mensenhemel eruit? vroeg de vrouw.
De man keek haar aan.
En dan jij zeker 1 april zeggen! Ze schudde haar hoofd.
Niet als je ’t wáár maakt!
De man stond op en liep naar het kind toe.

Geert van Beek (1920-2001). Dit verhaal las ik ieder jaar met leerlingen in de klas, het stond in hun handboek “Taalgroei 4 – Bloemlezing Literaire Theorie”, samengesteld door Hugo Bousset en J. Janssen, 1972.

Slotzusters

Weg van de zusters
ben ik gegaan,
verkeerde regen
op mijn hoofd
verkeerde cijfers
in mijn ogen
toen ik het zand
telde dat
tussen vleugels
oplichtte,
gedragen echter
door
een heilig schoeisel
worden alle lasten
lichter en als
ik mijn ogen
door de donkerte
laat priemen
verschijnt het licht
dat enkel
zichtbaar wordt
als muren ons omringen,
slotmuren, cellen,
kruisen, kerken,
weg van de zusters.

(Hotel-Restaurant-Tearoom ‘Graaf van Vlaanderen’
’t Zand 19, 8000 Brugge, zaterdag 8 juli 2023, 17:00)

Geschreven na deelname aan de “Weg van de Zusters”, een wandeltocht tussen Gistel en Brugge naar de Sint-Godelieve Abdij aldaar. Ik haalde 20km van de 40.
400 jaar geleden werden de Benediktinessen verdreven uit hun Abdij te Gistel, en stichtten een nieuwe abdij te Brugge. Dit werd vandaag, éénmalig, herdacht door opnieuw “hun weg te gaan”.
Toen ik 2 maanden oud was , in augustus 1955, werd in Gistel het massaspel “Godelieve-van-Gistel” opgevoerd in de “Ten Putte” abdij te Gistel, geschreven door mijn vader Ferdinand Vercnocke, de verschillende voorstellingen werden toen bijgewoond door meer dan 10.000 toeschouwers. Ik wandelde dus mee om één en ander te herbeleven en te herdenken.