Sterrenlicht

Het is zoals met licht van sterren, wat
we zien is slechts de afdruk van verhalen
die reeds lang voor ons geschreven zijn,
wij leven in een veld dat enkel nog
bestaat in de herinnering, terwijl we lezen
worden op hetzelfde ogenblik en ver van
hier al nieuwe regels toegevoegd die niet
voor ons meer te ontdekken vallen maar
voor de kinderen die nu nog niet geboren+
zijn, zoals de regen voor het zonlicht moet
verdwijnen, en wolken voor de wind, zo is
het ook met ons: wij keren telkens terug
naar oceanen tot we opgezogen worden
of verstijven, tot zonnestralen ons weer
zachtjes oplichten, en zoals sterren wij dan
plots verschijnen uit en in het Niets, een
Mantel opent zich, twee vleugels reiken
van Begin tot Eind, een Lichtflits schudt
het verenkleed, uit onze handen vloeit
betekenis die oplicht aan de hemels waarin
kinderen de dromen vangen die wij daar
achterlieten, ja waarlijk, het is zoals met
licht van sterren: zij dragen de vruchten
van het veld dat enkel nog bestaat in de
herinnering, maar nooit vergeten wordt,
tot nieuwe ogen wakker lezen wat ooit
bedoeld was te ontkiemen in één ogenblik.

(dit gedicht haalde de top 1000 van de Turing Gedichtenwedstrijd 2015)

Vruchtbaar

WP_20150903_043
Het regende zachtjes, zo
zachtjes, je kon de druppels
tellen, ze parelden op mijn
handen, schitterden regenbogen
door mijn tranen heen, de wind
waaide herinneringen over de
lavendel en de kiezels, tussen
de grassprieten herkende ik je
geur, zoet, zand, fijn
gemalen spiegels waarin ik
de verhalen lezen kan, de beelden
op het netvlies, gebrand en
geblazen, je kon niet meer,
niet meer geven, de frontlijn
vastgelegd voor eeuwig, het
bloed gestold vermengd met
klei en leem, dit is het dan,
het regent zachtjes, zo zachtjes,
en terwijl ik de druppels tel
priemt plots een zonnestraal doorheen
het wolkendek, en vogel vliegt me aan,
een vleugelslag, een nauwelijks merkbaar
wiegen, op mijn huid rusten nog steeds je
parels, dit gaat nooit over, je schoot de
bedding die zo vruchtbaar leven
schonk, en schenkt. Klokslag.
Ik hou van je.

(Parking Schulensmeer, Linkhout, zondag 6 september 2015, 15:30)

Ps: Dit gedicht schreef ik vandaag, maar verwoordt het gevoel dat ik eergisteren had toen ik, op het vredig groene kerkhof van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek, een bezoek bracht aan Else, moeder van mijn kinderen. Ik mijmerde er wat, voelde de tranen, het verdriet, de schuld, de onmacht, maar ook een vreemd soort warmte, ik noem het “stervenswarmte”, dat moment van overgang, alsof er een Engel met zijn brede vleugels zich over het lichaam legt, en over alle aanwezigen, een beschermende luchtbel buiten de Tijd, waar Leven en Dood samenkomen in een eeuwig moment. Ik plaatste mijn aansteker in het lantarentje op haar graf, met de afbeelding die zo sprekend op haar lijkt ❤

Asymptoot

 

En dit is wat ik zag
toen ik verdwaalde in het land van de herinnering,
toen ik de bomen niet herkende die de macht en
pracht van al hun stammen voor mijn ogen openden
tot statige pilaren van een onbekend paleis, toen ik
de weg verloren was, hoewel ik keurig alle plannen
had gevolgd, alle raad had opgenomen in het
spiegelveld van morgen, toen gisteren nog voor het
grijpen lag en alles wat dan nog gebeuren moest enkel
verlangen was naar openbaring,
dit is wat ik zag,
terwijl het leek alsof een jachthoorn in de verte
aanzette tot verdergaan, een melodie die harten
vreugdevol maakt, die zich in alle hoeken nestelt, ze
afrondt tot er niets dan buiging overblijft, en  daarin
kon ik dan verdwalen zonder dat ik zorg hoefde te
dragen naar wat zich binnenin ontplooide,
dit is wat ik zag,
ik zag het in de bomen, in hun stammen, in hoe zij
zich onmerkbaar voortbewogen, of was het ik toch
die maar verderging,
weten wij veel, wij weten alles als het maar meetbaar is,
als het kan worden ingedeeld in maten, in gewichten,
maar niet in, nooit in plooibaarheid, zoals de tijd, die
zich langs deze stammen slingert als een mistgordijn,
aan indeling heeft zij een broertje dood, zij speelt, zij
laat zich niet verschalken, terwijl wij, wij weten beter,
altijd beter.
Ik zag twee poorten, en de ene leek de ingang voor de
andere, niet te onderscheiden, niet uit te maken of je
ergens toekwam of vertrok, en de jachthoorn klonk
steeds luider, steeds indringender, een zielentoon die
zo herkenbaar is hoewel de partituur ervan nooit aan
papier werd toevertrouwd, wat niet in mensenheugenis
geschreven staat ligt hier plots voor het rapen, regels
voor het grijpen, orgelpunten, paradijs, ik zag twee
poorten, hoe meer ik reikte naar de ene, hoe meer de
andere zich sloot en omgekeerd, drijven, ik bleef maar
drijven op en neer in golven licht en donker, luid en stil,
ze geurden als een lenteochtendgloren, en ik sloot mijn
ogen, en ik zag, ik zag nog, ik zag nog twee poorten en ik
reikte,
reikte tot ik neigend dan werd opgenomen in herinnering.

in dankbare herinnering aan mijn moedertaal lessen nav een tekst  van Midas Dekkers “Hardlopers zijn doodlopers” en de daaropvolgende discussies met studenten > citaat: ‘Wil je weten waar ze uitkomen, kijk dan naar het renpaard. Dat is al aan zijn asymptoot.’ > of hoe Taalkunde, Wiskunde, Biologie etc. onderdeel zijn van 1 & hetzelfde lichaam 🙂

Sterrenlicht

Het is zoals met licht van sterren, wat
we zien is slechts de afdruk van verhalen
die reeds lang voor ons geschreven zijn,
wij leven in een veld dat enkel nog
bestaat in de herinnering, terwijl we lezen
worden op hetzelfde ogenblik en ver van
hier al nieuwe regels toegevoegd die niet
voor ons meer te ontdekken vallen maar
voor de kinderen die nu nog niet geboren
zijn, zoals de regen voor het zonlicht moet
verdwijnen, en wolken voor de wind, zo is
het ook met ons: wij keren telkens terug
naar oceanen tot we opgezogen worden
of verstijven, tot zonnestralen ons weer
zachtjes oplichten, en zoals sterren wij dan
plots verschijnen uit en in het Niets, een
Mantel opent zich, twee vleugels reiken
van Begin tot Eind, een Lichtflits schudt
het verenkleed, uit onze handen vloeit
betekenis die oplicht aan de hemels waarin
kinderen de dromen vangen die wij daar
achterlieten, ja waarlijk, het is zoals met
licht van sterren: zij dragen de vruchten
van het veld dat enkel nog bestaat in de
herinnering, maar nooit vergeten wordt,
tot nieuwe ogen wakker lezen wat ooit
bedoeld was te ontkiemen in één ogenblik.

Postuum

Je brief kwam toe, je lippen waren reeds
gesloten en ik opende opnieuw, zoals je
voor de eerste maal verzegelde geheimen
kan ontsluiten, voorzichtig, stil , plechtig
en nieuwsgierig naar wat voorbij het graf
aan openbaarheid wordt gegeven, zoals
een eeuwenoude farao nog spreken kan,
een schatkamer waarvan je het bestaan
vermoedde die nu schitteren kan in al
zijn goed bewaarde pracht en praal, ter
nagedachtenis van lang vergane glorie,
diamanten, goud en mirre , geschenken
van de koningen en keizers om de verre
reis naar onbestemde overkanten in alle
vrede laten te verlopen. En ik las opnieuw
je lach, je liefdevolle dienstbaarheid in
schuchtere woorden die hun best deden
om slechts te klinken als stil getuigende
vergeet-mij-nietjes, je merkt pas dan hun
geurende aanwezigheid als ze verdwenen
zijn, de leegte die dan achterblijft naast
rozenperken die zich haasten  om die plek
dan in te nemen en om snoeien vragen.
Je brief kwam toe, je lippen waren reeds
gesloten, en toch moest ik openen, en ik
opende opnieuw, je sprak tot mij: vergeet
mij niet, ik ben er nog, ruik je me niet?

(foto gepubliceerd met toestemming van betrokkenen)