Het vliegenpapier

Intrigerend kortverhaal van Rober Musil (1880-1942) vertaling: M. Coutinho > hoe de observatie van het kleine een confronterend vergrootglas wordt…

fly2

        Het vliegenpapier Tangle-foot is ongeveer zesendertig centimeter lang en éénentwintig centimeter breed; het is bestreken met gele, vergiftigde lijm en komt uit Canada. Als een vlieg erop neerstrijkt — niet bijzonder gretig, meer uit conventie, omdat er al zoveel anderen zijn —, plakt hij eerst alleen met de onderste, omgebogen geledingen van al zijn pootjes eraan vast. Een heel lichte, zonderlinge gewaarwording, alsof wij in het donker lopen en met naakte voeten op iets trappen dat nog niets anders is dan een weke, warme, onoverzichtelijke weerstand en reeds iets waarin geleidelijk het gruwelijk menselijke binnenvloeit, het herkend worden als een hand, die daar op de een of andere manier ligt en ons met vijf steeds duidelijker wordende vingers vasthoudt.
       Daar staan ze allemaal geforceerd rechtop, als tabeslijders (*) die niets willen laten merken, of als wrakke oude soldaten (en een tikje o-benig, als wanneer je op een steile bergkam staat). Ze laten zich niet gaan en verzamelen kracht en bezinning. Enkele seconden later zijn ze tot een besluit gekomen en beginnen uit alle macht te gonzen en op te vliegen. Ze gaan met deze woeste handeling zo lang door tot uitputting hen tot ophouden dwingt. Er volgt een adempauze en een nieuwe poging. Maar de tussenpozen worden steeds langer. Ze staan daar en ik voel hoe radeloos ze zijn. Van onderen stijgen verwarrende geuren op. Als een kleine hamer tast hun tong ernaar. Hun kop is bruin en harig, als uit een kokosnoot gemaakt; als menselijke negeridolen. Ze buigen zich naar voren en terug op hun stevig vastgelijmde pootjes, buigen door de knieën en zetten zich af, zoals mensen die op elke manier proberen een te zware last te verzetten; tragischer dan arbeiders het doen, waarachtiger in de sportieve expressie van uiterste inspanning dan Laokoön (**). En dan komt het steeds even eigenaardige ogenblik waarin de behoefte van een seconde uit het heden zegeviert over alle machtige duurzame gevoelens van het leven. Dat is het ogenblik waarop een klauteraar om de pijn in zijn vingers vrijwillig de greep van zijn hand opent, waarop een verdwaalde in de sneeuw gaat liggen als een kind, waarop een achtervolgde met stekende pijn in zijn zijde stilstaat. Ze bewaren niet meer uit alle macht de afstand, ze zakken wat in elkaar en zijn op dat ogenblik heel menselijk. Onmiddellijk raken ze op een nieuwe plek vast, hogerop aan een poot of aan hun achterlijf of aan het uiteinde van een vleugel.
       Als zij hun geestelijke uitputting hebben overwonnen en na een korte poos de strijd voor hun leven weer opnemen, zijn ze al in een ongunstiger positie verankerd, en hun bewegingen worden onnatuurlijk. Dan liggen ze met gestrekte achterpoten op hun ellebogen opgericht en proberen zich af te zetten. Of ze zitten op de grond, steigerend, met uitgestrekte armen, als vrouwen die tevergeefs trachten hun handen uit de vuisten van een man te wringen. Of ze liggen op hun buik, hoofd en armen naar voren, als gestruikeld, en houden alleen nog hun gezicht omhoog. Steeds echter is de vijand slechts passief en haalt slechts winst uit hun wanhopige, verwarde ogenblikken. Iets onbestemds trekt hen omlaag. Zo langzaam, dat je het nauwelijks kunt volgen, en meestal met tot slot een plotselinge versnelling, als de laatste innerlijke inzinking hen overvalt. Dan laten ze zich plotseling vallen, naar voren op hun gezicht, over hun poten heen; of zijwaarts, met uitgestrekte poten; vaak ook op zij, achterwaarts roeiend met hun poten. Zo liggen ze daar. Als neergestorte vliegtuigen die met één vleugel de lucht in steken. Of als gekrepeerde paarden. Of met onbeschrijflijke gebaren van wanhoop. Of als slapers. Nog de volgende dag ontwaakt er soms een, tast een paar ogenblikken met een poot of gonst met een vleugel. Soms rimpelt zo ’n beweging over het hele veld, dan zakken ze allemaal nog wat dieper weg in hun dood. En slechts aan de zijkant van het lijf, in de buurt waar de poten beginnen, hebben ze het een of andere nietige, glinsterende orgaan, dat leeft nog lang. Het gaat open en dicht, je kan het zonder vergrootglas niet aanwijzen, het lijkt net een heel klein mensenoog, dat onophoudelijk open- en dichtgaat.   

(*)  tabes: ruggenmergtering
(**) Laokoön: deze priester waarschuwde de Trojanen voor het houten paard dat de Grieken achterlieten. Met zijn beide zoontjes werd hij door twee monsterachtige slangen gewurgd; beroemde beeldengroep uit de oudheid, nu in het Vaticaans museum bewaard:

Zie ook: DBNL De Revisor , de originele versie in het Duits kan je hier vinden.

Eén reactie op “”

Plaats een reactie