Laten we lief zijn voor elkaar
want waarheid is soms ver te
zoeken, laten we zijn zoals water
voor elkaar, laten we water
zijn, samendruppelen en stromen
in de bedding van de zee,
laten we vloeiend vloeibaar
zijn , laten we alle tranen
smelten, laten we stollen in
kristallen en schitteren als
sterren waarvan het uitgedoofde
licht ons nog bereiken moet,
laten we snel vluchten voor
het zonnelicht of we verdwijnen,
laat dan de nacht zich langzaam
over ons ontvouwen, zoals het
wassend water zandkorrels
verovert, één na één, en als we
dan dit laten lossen, zullen we
dan lief zijn voor elkaar, zoals
het water waarin we geboren werden.
Je ogen lezen is als water putten uit
een diepe bron: onuitputtelijk stromen
verhalen die geen einde kennen noch
begin in talen telkens nieuw. Je ogen
lezen is als wolken volgen die de wind
vooruitgaan: over elkaar schuiven ze
de hemel langs, ze drijven op een spel
van zonnestralen. En daarin kan ik
wonen, al je kamers zijn vertrouwd,
zelfs blindelings vind ik de weg nog
voor ik slapen wil. Je ogen lezen is
de nacht vergeten , vergeten dat er
weten is. Je ogen lezen is verdrinken
in een oceaan van vreugde, is in
leegte zwemmen, is je armen zoeken
en er vinden wat onvindbaar is. Als
ik je ogen lees ben ik een vondeling.
Alsof de nacht verlicht wordt door Haar ogen, zo helder klinkt je stem, Haar Hart weerspiegelt alle Licht dat hier uit onze ogen straalt, O, waarom dan vloeien tranen? Alsof de nacht verlicht wordt door Haar ogen, zo heb ik je gemist, O, waarom vloeien deze tranen? Alle wegen heb ik met naakte voeten wakkerder en wakkerder gelopen, tot ik alle sterren met alle vingers had geproefd, beroerd, O, alsof de nacht verlicht wordt door Haar ogen, zo helder klinkt je stem, Haar Hart weerspiegelt alle Licht dat uit ons aller ogen straalt, O, waarom dan vloeien alle tranen? Met alle woorden heb ik bergen omgewoeld, gewroet, waarom dan vloeien deze tranen? O, ik weet dat diep doorheen de bergbeek water stroomt dat hen een bedding geeft, O, deze tranen dan, neem ze nu aan, ze vragen niet maar ze vertellen mijn verhaal, neem aan, en geef me dan de Liefde waar ik nu om vraag, alsof de nacht verlicht wordt door Haar ogen, zo helder klinkt je stem, zo wil ik dat je wakker wordt en blijft, dan zullen deze tranen stromen in die bedding waar wij allen toe geboren zijn, O, wat heb ik je gemist.
Wachten tot de wind over het water dan verkleurt, tot golf wordt, langzaam opzweept tot aan kusten ogen zich dan openen om deze geuren te ontvangen, wachten tot de wind over het water dan van kleur verandert, wolk wordt en zich over golven buigt om zee te worden, één te worden, regenboog die alle hemels overspant, wachten tot de wind over het water dan verkleurt, het is een langzaam wachten, een geduldig vouwen en ontvouwen tot vleugels zich over de adem plooien en dan opnemen, oplichten tot helder weten, tot doorzichtigheid, tot aangespoeld het water borrelt uit de bron die helderziendheid predikt voor de pelgrims van de hoop, wachten tot de wind over het water dan dit water zegent, alsof het wolken regent, damp geworden golven die nu over al dat wachten heen een schitterend schijnen werpen, oogverblindend, O, en kijk hoe dan dit kijken door alles heen de waarheid toont, alle verdriet en pijn plots weggespoeld, iets nieuws, de wind legt bloot wat ooit in daglicht onmiddellijk werd gesmoord door molenstenen, door hebzucht, haat en pest, gedrenkt in bloed, O ja, het is iets nieuws, het wachten waard, het wachten tot de wind over het water dan verkleurt, en zie: plots baadt alles in groen Licht, het Licht dat wordt geboren als de Liefde oogverblindend zegeviert, zoals dit Kind dat haver aanbiedt, haver aan een ezel, langs een haven aan de Gaverbeek.
Langzaam druppelt water
tot de rand dan overloopt
en in dit water spiegelt
heen en weer het leven als
een blad dat op de wind
zoekt thuis te komen, of
heeft de boom het blad
verloren? Is dit een afstaan
of een wonder, of zijn het
wonden tussen jou en mij?
Het twijfelen tussen zon en
maan, tussen de bloembladen
waait dan herinnering, ze
trillen als de draden van
een web, gestuurd door een
onzichtbaar grijpen en je
woelt doorheen de sporen
van dit achterlaten, neen
het is geen loslaten, en
toch wordt dit ontbonden,
op en neer en heen en weer
lopen de druppels tot ze
drogen, zich te ruste leggen
tussen de plooien van je
huid, je mantels die je draagt
om al dit ademen in te dekken
als een vacht, een vochtig
worden en een stollen tot
er niets meer overblijft dan
wakker worden in een nieuw
begin dat smaakt nog naar
wat langzaam binnensijpelde
en over randen heen dan
overliep tot het zich spiegelde
aan al je onbegrip, als druppel
stilte die zich hult in zwijgen.