Universum

Mijn voeten en mijn handen, mijn vingers en mijn tenen,
mijn lippen, oren, haren, mijn ogen en mijn wangen,
mijn knieën en mijn neus, tot in mijn ellebogen, zolen
en het puntje van mijn tong, het beweegt,scharniert en
viert, het is een symfonieorkest waarvan ik Meester
ben, en dagelijks lees ik de partituur waarvan ik alle
noten ken en alle balken waar ik moeiteloos op dans,
waarop het zalig wiegen is, zoals een koorddanser
behoud ik schijnbaar zonder inspanning het evenwicht,
ik zing in alle tonen alle stemmen, steeds in perfectie
afgestemd, mijn enig uniek levenslied, schater het uit
om even later een veelbetekenende stilte in de ruimte
van het zijn te laten vallen en dan zie ik jou en ik word
meteen opgenomen in een sterrenzee, een oceaan van
zinderende lichtjaren, o, ver voorbij de horizon van
cirkelende melkwegstelsels want wat ik zie is oog
verblindend, alsof met sterren wordt geschreven hoe
de zon niet verder reikt dan deze vinger die wijst naar
wat wordt aangekeken, en zo heb ik dan nu het Al in
handbereik, en voor het grijpen. Nu ik je zie: wat ben je
oogverblindend, alsof je Hart begint te schitteren als
een pasgeboren Ster, niet ver, maar zo dichtbij, ja
binnen handbereik, klaar om geplukt te worden als
een rijpe vrucht, je zucht, ik voel de ijle rimpeling
zoals die in de lucht nu rondom mijn haren trilt en ja,
zo oogverblindend heb ik het nog nooit geweten, alsof
er slechts een ladder nodig is om dit gezicht van ster tot
ster, van oog tot oog in Liefde te verbinden, ja werkelijk,
als alle muizenissen voorgoed opgezogen zijn, door
zwaartekracht verzwolgen, fijngemalen tot waar het in
kometen nog wat oplicht als een slangenstaart, ja, dan,
ja dan begrijp ik hoe het komt dat jij zo plots verschijnt
aan de hemel die ik wakker denk: want mocht het niet
hier geschreven staan, zou ik nooit kunnen geloven dat
Jij het bent die met één vingerknip uit deze partituur
zo’n Vuur kan laten schitteren.

(animatie > http://nulpuntenergie.net/ )

Onderstroom

boomring1

En als ik je dan zie voel ik de onderstroom,
die  sterker dan de golf  de diepte schuurt,
mijn wezen raakt,  beroert, zoals de  traan
die opwelt uit de bedding van de ziel,
zuiver, helder en ontdaan van alles
wat het oog vertroebelt en het hart bezwaart,
verlichting brengt,  de enige getuige
van wat daar op  de bodem leeft.

(foto: boomdoorsnede, jaarringen en knopen van takken)

Diamant

Bestanden komen toe als diamanten,
ze ontvouwen zich zoals de Ziel het hart
graveert, in Liefde en in juiste handen,
zoals voorbij de wolken en voorbij
de blauwe hemel in de Duisternis van
ons geweten Hoop te wachten ligt, daar
schitteren ze, hun Licht is al vertrokken
nog voor wij het ontvangen, ze dragen
jaren als enkele duizenden van een seconde,
ze helen wonden die nog niet geslagen zijn,
ze dragen je op handen, het zijn zo onze
zielsverwanten, onze leefgenoten die
voorhanden zijn als we de diepe eelt
wegslijpen die dit Aards bestaan heeft
laten groeien in ons diepste zijn, zo
hard ons hart, zo hart, zo hard dat
duizenden seconden niet voldoende
zijn om al die jaren fijn te slijpen, het
is specialistenwerk , het is een dieper
weten, een wakker worden uit een
slaap die eeuwig duurt, en dan, dan,
als alle weten is vergeten, en als ons
laatste Licht is uitgedoofd, als het zo
donker wordt dat we zelfs onze hand,
ons enig instrument om deze diamant
tentoon te stellen, uiteindelijk zijn
kwijtgespeeld, als door een guillotine
flitsend afgesneden, dan, pas dan
zullen we naar verste sterren reiken,
zullen we wonen in een niemandsland,
waar dan bestanden zich ontvouwen
als een zuiver zijn, als diamanten
die in handen van dat opgebrande,
ijle Niets, in schitterend uitgepuurde
Liefde  alles doen ontbranden, een
Laaiend Vuur zal ons omarmen tot
we zelf branden, sterrenstof, waar
Alles is, en duurt , opnieuw en Nieuw.

Zilvermeer

@ Zilvermeer, Mol, België

Over het Zilvermeer legt zacht
de gele avondzon haar mantel,
rimpelloos, een spiegel waarin
Liefdeswater zich onzichtbaar
wentelt, alsof met trage vleugel-
slag een reiger in windstilte wil
nestelen, stilstaan, altijd dieper
tot de bodem dan de oppervlakte
toont, O, over het Zilvermeer
legt zacht de gele avondzon haar
mantel, dekt toe wat overdag
in zwierig handschrift aan haar
huid werd toevertrouwd, een
minnestrelen, terwijl een late
zwaan dit alles met de beste wil
ontcijfert, en dan terugkeert
tot de oever, terwijl het Licht
verkleurt, onmerkbaar groeit,
in wolken regenbooggebeuren
sterrenwaarts, tot ogen enkel
nog in inktzwart wit ontwaren
en daar, O daar dan over het
Zilvermeer leg jij dan trouw je
adem neer, een mantelvlucht,
een zucht en ik ontvang dan,
opgelucht.

Vuurtoren

 

Ben ik het Noorden kwijt dan kijk ik naar
het Zuiden, en als ik in het Westen woon
weet ik het Licht aanwezig in het Oosten.
Zo ben ik altijd thuis. Zoals een windroos
waai ik door dit leven , adem regenbogen
word gevangen in een spel van woorden
tot jij me in je ogen vangt, mij leest, mij
laat geboren worden, hoe kan ik dan niet
van je houden? Als alle licht verdwenen
is ben ik er nog, want met je handen laat
je me ontbranden, en met je lippen wakker
je me aan, je adem voedt verlicht verlangen,
in al mijn spiegels laat ik je bestaan, tot ik
mezelf weerspiegeld zie, een zonnestraal
gevangen in dit vurig weten en ik wijs je
aan, zo ben ik niet, zo ben ik altijd thuis.

%d bloggers liken dit: