
Konden wij reizen, gij en ik,
o geliefde mijn,
verre van nood en pijn,
op een broos getuigde brik
of een blanke brigantijn,
dan zouden wij saam, wij beiden,
de bevende zeilen spreiden
en stevenen, vredig en vrij,
de deemstering voorbij.
Aan een morgenlijke kust
zouden wij ’t anker haken,
en zalig ontwaken
smarten onbewust.
Louter azuur en zon-verloomd,
een blauw blazoen met goud doorboomd
glanst hier de zee: de aarde
met ooft en sappen mild,
bloeit welig wild,
in rood-koralen gaarde
praalt de bedaarde
rijk geschubde vis.
De nachten geuren bloemenfris.
Maar ach, wat zou geliefde mijn,
zonder nood, zonder pijn,
onze liefde zijn?
(Tekening + gedicht + aquarel 35/27cm door Ferdinand Vercnocke, Gevangenis Antwerpen Begijnenstraat, 1947)

(picture on top: The Family!)