Ogenblik

Hoe komt het toch dat je in 1 verhaal
blijft rondzwerven, en in een ander
dan al na 1 ogenblik verdwenen bent?
Het is zoals met bomen, wind en
herfstblad, of met moederschoten
waarin het ene woord blijft wonen
en het ander zinnen vindt, maar beide
toch blijven verlangen naar de moedertaal.

(geïnspireerd na het zwerven in http://dunyahenya.wordpress.com/)

Vruchtafdrijving

Er waait een wind die over kaarsen laait
een wind die over, in mij vloeit zoals het
water dat steeds komt en gaat, waarin
ik je herken. Tussen tralies op de oever loopt
het koude licht over een bed van spiegelingen,
zoals dit kijken naar verdrinken, naar jou,
naar mij, naar samen zinken en zo loop ik
over,  in jou, met jou, tot het ademhalen dan
de ruimte vindt om te ontbinden, los te laten
en zielen zich verbinden.  Er waait een wind
die over kaarsen waait zoals herinneringen,
zoals je  marmeren huid het zonlicht laat
weerkaatsen, witte gepolijste  witte woorden
die komen en die gaan in een herhalend
zingen, een steeds weer tikken zoals druppels
op een geopend vensterraam.  Er waait een
wind die zacht de vlammen streelt, alsof je
met je armen hen wil koesteren die reeds
wonen aan de overkant. Kom leg je hand,
rust, laat je verlangen haven vinden, laat
het, laat het en laat mij,  en kom, kom, o,
laat je door deze golven strelen, overspoelen,
je zandstralen tot fijngemalen je helemaal
doorzichtig wordt, zing, zing tot je zang
een zweven wordt, een ijl en stil verblijven.
Er waait en wind, mijn kind, er waait een
wind, mijn kind, er waait een wind , luister
want hij fluistert nu je naam, hij spreekt
je aan, hoor je mij, kom, kom, kom nu en
loop over, over naar de overkant, over tot
de laatste druppel zich overgeeft aan dit
sprakeloos verbazen, een noordenwind
mijn kind, die  zingt, die cirkels tekent
aan de hemel van je wonderlijk vervuld
voortdurend vragen naar de bron waaruit
je bent ontsprongen. Mijn kind, mijn kind,
zal je mij dragen, dragen naar de overkant,
mag ik dan vragen naar je hand, zoals
de wind die over kaarsen waait, zo lang
zo lang, tot  ik je vind, je vind mijn kind,
O, hou van me, hou van me, hou me in
je hand daar aan de overkant, en laat
me wonen in je ziel, je ziel daar aan de
overkant. Er waait een wind daar aan
de overkant, hij waait mijn haren , hij
danst mijn hart in snaren, al die jaren
aan de overkant  mijn kind. O zal ik je
in steen bewaren, een steen zo warm  zo
zwaar hier in mijn armen, zal ik je
verwarmen?  Er waait een wind die over
waait, mijn handen worden koud, mijn
kind, je hebt mij zo bemind en je bemint,
bemint mij nog mijn kind, zoals een wind
die over waait, die over deze kaarsen waait.
Tussen tralies op de oever loopt het over,
over van de muizenissen in mijn hoofd,
tussen tralies op de oevers loopt het licht
over een bed  van spiegelingen, laat ons
zingen kind, zingen, als de wind van
onvervuld verlangen kind, zolang ik
je niet vind zal ik met jou zingen kind,
met jou zingen tot de nacht zijn mantel
keert, mijn mantel overgeeft aan licht
verlangen, zoals de wind die over deze
kaarsen waait, deze drie kaarsen die
golvend licht verspreiden in de kamers
van mijn huis dat ook het jouwe is en
waarin de ramen door hun kieren de
regen laten tikken, tikken tot het lijkt
alsof de druppels mij verstikken, prikken
als de naald waarmee ik je lichaam
in duisternis verzinken liet. O, de wind,
er waait een wind, een wind die over
oevers waait, zoals de kaarsen die nu
voor me staan en waarover ik heel
zacht mijn handen strelen laat, als
wind waait over marmer, zoals golven
over zand, herinneringen die zich
te rusten leggen in mijn waterbed. Ik
wil met jou de liefde zingen, liefde
die niet overgaat, nooit slaapt, een
oeverloos verlangend vloeien zijn. En
nu, nu kijk ik, ik kijk naar jou, ik kijk
je ogen aan, en ze bewogen , ik raak ze
aan en wordt bewogen, ze knipperden
als sterren die strepen slepen in deze
zinderende zomernacht,  zoals een
wind waar handen over lopen, en
overlopend bevind ik me plots aan de
overkant, als kaarsen, opgebrand,
en zie mijn mantel, daar, daar,
uitgespreid, bedekkend, verlaten
in het gras, het gras dat wuift van
ver, ver over de muur daar aan die
overkant, en hier, hier vind ik, verbind
ik, vind ik, vind je hand, en kom, kom
in open Liefde, naakt, onthuld, vervuld,
dichter, dicht, dicht bij jou, in jou, met
jou, dicht, dicht van jou, over jou en word,
ik  word , ik ben, ben, en voel je onschuld,
nu, en nu mijn kind, vergeef je mij, hier,
tussen drie kaarsen, vergeef je mij, ik was
verblind.

(afbeelding: Lennart Nilsson)

Sterven

Sterven is een beetje zwerven tussen  een eerste
en een laatste adem. Toen ik je lippen zocht
waarop je stem een zucht werd hoorde ik de
zee, oude verhalen spoelden aan als handen
die zich openvouwden over stranden waarop
kinderen liepen, af en aan om al die weelde
te ontvangen. En zij kwamen wonen in het
huis dat uit je armen groeide, schep na schep,
tot het zweet over je voorhoofd liep. Sterven
is een beetje zwerven tussen een eerste en een
laatste adem, een twijfelend bewegen, heen
en weer, een eb en vloed van geven en van
nemen.  Toen ik je ogen zocht zag ik de zon
weerkaatst die ongemerkt een regendruppel
liet verdampen tot een wolkje dat zich zacht
over je lichaam legde als een mantel, als om
je te beschermen, in te dekken voor deze verre
hemelreis. Sterven is een beetje zwerven tussen
een eerste en een laatste adem, een brug die
oevers van herinneringen verbindt met wat
nog ongewis ligt, ver en onbekend. Toen ik
je handen zocht zag ik een wuiven als een
wind door vleugels aangewakkerd , zich zacht
over jouw lippen boog en tot verstilling bracht.
Sterven is een beetje zwerven tussen een eerste
en een laatste adem, een eerste en een laatste
steen, tussen jou en tussen mij en over alles heen.

Nachtzuster

Terwijl de nacht zich zacht omheen je
schouders legt, als om je in te dekken
voor een lange reis, je te beschermen
voor gevaren onderweg, zo wil ik wel
verlichting brengen, verbanden leggen
tussen waak en slaap, tussen wat nog
niet is en komen gaat, tussen wat niet
geschreven wel gelezen wordt in
de ruimte tussen droom en daad,
terwijl de nacht zich zacht omheen je
schouders legt, onmerkbare omhelzing
van een langverwachte reisgenoot, zo
wil ik wel verlichten, verbanden leggen
over zielennood en over angsten, zoals
een brug de ene oever met de andere
verbindt, zoals een nieuwe dageraad
zich tussen wolkenflarden aan de kim
ontplooit, zoals je adem mijn verlangen
drinkt, zo wil ik je bedwelmen, en je
pas wakker maken als de nacht zich
zacht omheen je schouders legt

Geweten

O ja, ik weet dat je er niet meer bent,
geen afdruk meer, geen indruk die nog
overblijft, zoals een sneeuwvlok ben je
al gesmolten, zoals mijn hart nu smelt
voor jou, zo blijft er niets meer over,
je woorden ver weg uitgestorven, je
lippen als versteend gebleven aan de
horizon van waar de ogen zoeken naar
een stip die hopelijk zal groter worden,
o ja, ik weet dat je er niet meer bent,
geen afdruk meer, geen indruk die nog
achterbleef toen alle deuren sloten,
zoals de dichter zwijgen moet, zo valt
de regen, de wolken willen het niet weten,
zelfs al zeg je: maar ik zie je graag,
we willen het niet weten, we willen
het niet weten, we willen niet geweten
hebben dat alle regen samensmelt om
ons verdriet te dragen, en o ja, ik weet
dat je er niet meer bent, geen afdruk meer,
geen indruk die nog overblijft, maar dat
wat samensmelt wordt niet vergeten,
dat wat geweten is gemeten, het wordt
gewogen en gewikt, tot enkel nog de stilte
achterblijft, wat daarin dan wordt
aangewezen zal zo een afdruk zijn,
de indruk van geweten, zodat ik weet
dat je nog hier bent, in dit gesmolten land,
verdronken, niet meer zichtbaar voor het
blote oog, en aan de horizon enkel
de afdruk van geweten, daar staan veel
woorden om de liefde te vergeten,
slechts weinig zijn er nodig: een indruk,
afdruk, maar ik zie je graag, ik heb het
altijd wel geweten, dat om de droom
te zien je eerst maar weer vergeten moet,
dus sterft de dichter, alles wordt toegedekt,
raak me niet aan, betreed dit ongerept
gebied slechts als je spoorloos bent,
geen indruk achterlaat, geen afdruk,
gebruik geen woorden, adem niet en
zwijg in alle talen, want nu ik weet dat
je er niet meer bent zal ik versmelten,
knikken, stikken, snikken en gestolde
tranen achterlaten, daarmee je handen
vullen, en ooit, als alles wat geweten
is vergeten en als de dichter zwijgt
blijft nog dit grafschrift over, versteende,
afgedrukte, ingedrukte lippen, maar
ik zie je graag.

%d bloggers liken dit: